Quiz 5 juni 2025
Uitslag
Vraag 1/3
Annelie woont met haar zoon, nieuwe partner en zijn zoon in een inmiddels te krappe woning op de begane grond. De puberjongens delen een kamer en hebben behoefte aan meer privacy.
Margaretha, een oudere dame met fysieke beperkingen, woont in een 3-kamer portiekflat zonder lift. Zij wil gelijkvloers en kleiner wonen en ook dichter bij haar dochter in verband met de mantelzorg die zij verleent.
Een woningruil tussen Annelie en Margaretha lijkt voor beiden een passende oplossing. Toch wijst de verhuurder van Margaretha het ruilverzoek af. Na de woningruil wil deze verhuurder namelijk een hogere huur vragen van € 1.500,- per maand, omdat de woning o.g.v. het woningwaarderingsstelsel (WWS) kan worden aangemerkt als een vrije sectorwoning. Deze huur is voor Annelie en haar partner financieel niet haalbaar.
De huurders starten vervolgens een procedure bij de rechter en vorderen een indeplaatstelling (woningruil) op grond van artikel 7:270 BW. De rechter oordeelt dat er sprake is van een zwaarwegend belang bij het verzoek om een indeplaatsstelling.
Houdt de weigering van de verhuurder in rechte stand?
Margaretha, een oudere dame met fysieke beperkingen, woont in een 3-kamer portiekflat zonder lift. Zij wil gelijkvloers en kleiner wonen en ook dichter bij haar dochter in verband met de mantelzorg die zij verleent.
Een woningruil tussen Annelie en Margaretha lijkt voor beiden een passende oplossing. Toch wijst de verhuurder van Margaretha het ruilverzoek af. Na de woningruil wil deze verhuurder namelijk een hogere huur vragen van € 1.500,- per maand, omdat de woning o.g.v. het woningwaarderingsstelsel (WWS) kan worden aangemerkt als een vrije sectorwoning. Deze huur is voor Annelie en haar partner financieel niet haalbaar.
De huurders starten vervolgens een procedure bij de rechter en vorderen een indeplaatstelling (woningruil) op grond van artikel 7:270 BW. De rechter oordeelt dat er sprake is van een zwaarwegend belang bij het verzoek om een indeplaatsstelling.
Houdt de weigering van de verhuurder in rechte stand?
Uw antwoord was goed!
Uw antwoord was fout.
Het juiste antwoord was:
Uw antwoord was goed!
Uw antwoord was fout.
Het juiste antwoord was:
Uw antwoord was goed!
Uw antwoord was fout.
Het juiste antwoord was:
Toelichting
De wettelijke grondslag voor woningruil ligt in artikel 7:270 BW. In dit artikel staat dat de huurder van woonruimte kan vorderen dat de rechter hem zal machtigen om een ander in zijn plaats als huurder te stellen, mits voldaan wordt aan enkele voorwaarden.
Bij toewijzing van de vordering blijven de bestaande huurovereenkomsten van kracht. Dit betekent dat de ruilpartner geen nieuwe huurovereenkomst aangaat, maar in de plaats treedt van de oorspronkelijke huurder: er is sprake van een indeplaatsstelling.
In dit geval zou Annelie de huurovereenkomst van Margaretha overnemen en Margaretha die van Annelie, dus inclusief de geldende huurprijs. De verhuurder kan de huurprijs niet verhogen en de argumentatie dat de ruilpartner geen € 1.500,- zou kunnen betalen doet dus niet terzake.
Bij toewijzing van de vordering blijven de bestaande huurovereenkomsten van kracht. Dit betekent dat de ruilpartner geen nieuwe huurovereenkomst aangaat, maar in de plaats treedt van de oorspronkelijke huurder: er is sprake van een indeplaatsstelling.
In dit geval zou Annelie de huurovereenkomst van Margaretha overnemen en Margaretha die van Annelie, dus inclusief de geldende huurprijs. De verhuurder kan de huurprijs niet verhogen en de argumentatie dat de ruilpartner geen € 1.500,- zou kunnen betalen doet dus niet terzake.
Kies een antwoord.
Vraag 2/3
Sinds 1 november 2022 huurt Joris een zelfstandige sociale huurwoning in Amsterdam. Op 1 augustus 2023 is zijn vriendin Aya bij hem ingetrokken.
Twee jaar later vragen zij de verhuurder om Aya als medehuurder aan te merken. De verhuurder is verrast door dit verzoek, aangezien de verhuurder niet wist dat zij samenwoonden en hiervoor nooit toestemming heeft gegeven. Volgens de huurovereenkomst moet een huurder toestemming vragen als hij iemand bij zich laat inwonen.
Moet de verhuurder het verzoek tot medehuurderschap accepteren?
Twee jaar later vragen zij de verhuurder om Aya als medehuurder aan te merken. De verhuurder is verrast door dit verzoek, aangezien de verhuurder niet wist dat zij samenwoonden en hiervoor nooit toestemming heeft gegeven. Volgens de huurovereenkomst moet een huurder toestemming vragen als hij iemand bij zich laat inwonen.
Moet de verhuurder het verzoek tot medehuurderschap accepteren?
Uw antwoord was goed!
Uw antwoord was fout.
Het juiste antwoord was:
Uw antwoord was goed!
Uw antwoord was fout.
Het juiste antwoord was:
Uw antwoord was goed!
Uw antwoord was fout.
Het juiste antwoord was:
Toelichting
Om als medehuurder erkend te worden, moet die persoon minimaal twee jaar zijn hoofdverblijf hebben in het gehuurde en een duurzame gemeenschappelijke huishouding voeren met de huurder (artikel 7:267 lid 1 jo. 3 sub a BW).
Aya wordt niet van rechtswege medehuurder, zoals in antwoord A gesuggereerd wordt. Alleen echtgenoten en geregistreerde partners die hun hoofdverblijf in het gehuurde hebben zijn automatisch medehuurder op basis van artikel 7:266 BW.
Aya wordt niet van rechtswege medehuurder, zoals in antwoord A gesuggereerd wordt. Alleen echtgenoten en geregistreerde partners die hun hoofdverblijf in het gehuurde hebben zijn automatisch medehuurder op basis van artikel 7:266 BW.
Kies een antwoord.
Vraag 3/3
Aron huurt sinds 1 februari 2024 een sociale huurwoning. Hij zegt de huurovereenkomst per 31 mei 2025 op. De oplevering vindt plaats op 28 mei 2025. Bij de eindinspectie heeft de verhuurder geen schade geconstateerd.
Op welke datum moet een verhuurder de waarborgsom terugbetalen?
Op welke datum moet een verhuurder de waarborgsom terugbetalen?
Uw antwoord was goed!
Uw antwoord was fout.
Het juiste antwoord was:
Uw antwoord was goed!
Uw antwoord was fout.
Het juiste antwoord was:
Uw antwoord was goed!
Uw antwoord was fout.
Het juiste antwoord was:
Uw antwoord was goed!
Uw antwoord was fout.
Het juiste antwoord was:
Toelichting
De wet bepaalt in artikel 7:261b lid 3 BW namelijk dat de waarborgsom binnen veertien dagen na beëindiging van de huurovereenkomst moet worden betaald.
Hoewel dit niet met zoveel woorden wordt gezegd ligt het voor de hand dat met “beëindiging van de huurovereenkomst” niet de beëindigingshandeling (bijvoorbeeld de opzegging van de huurder), maar het werkelijke einde van de huurovereenkomst bedoeld wordt.
Op grond van artikel 7:265 BW is dit artikel van dwingend recht. Dat betekent in dit geval dat de verhuurder de waarborgsom binnen veertien dagen na 31 mei 2025 en daarmee uiterlijk op 14 juni moet terugbetalen.
Hoewel dit niet met zoveel woorden wordt gezegd ligt het voor de hand dat met “beëindiging van de huurovereenkomst” niet de beëindigingshandeling (bijvoorbeeld de opzegging van de huurder), maar het werkelijke einde van de huurovereenkomst bedoeld wordt.
Op grond van artikel 7:265 BW is dit artikel van dwingend recht. Dat betekent in dit geval dat de verhuurder de waarborgsom binnen veertien dagen na 31 mei 2025 en daarmee uiterlijk op 14 juni moet terugbetalen.
Kies een antwoord.